“Het is een dikke 38 graden en luchtvochtigheid is hoog.
M’n haar kroest aan alle kanten en ik sta mijn blote voeten op een tegelvloer in de keuken.
Achter mij hoor ik in een kamer gelach van Boudewijn en Tess die een gesprek voeren met de man van mijn moeder.
Ik sta met mijn moeder in de keuken. Koken blijkt ook haar favoriete bezigheid te zijn en ik krijg aanwijzingen die ik wonderwel begrijp, ook al spreek ik geen woord Singalees
“Boontjes” wijst ze.
Heerlijk boontjes curry. Dat zal Boudewijn leuk vinden, denk ik in mezelf. Ik probeer te achterhalen hoe ik hier terecht ben gekomen. In deze keuken naast de vrouw die mijn moeder is. Ik kan het me niet herinneren.
Ik kijk schuin naar haar en ik zie de frons op haar gezicht die ik herken van mijn dochter Tess. Ze voelt me kijken en voor een kort moment kruisen onze blikken elkaar. We lachen.
Ik zie sprankelogen die ik ken. Ook die blik herken ik van Tess.
Haar ogen. Tess ogen. Míjn ogen.
Ik zie een blik van herkenning, van blijdschap, blik van verdriet, van verloren jaren, een blik van snappen dat we ook straks weer uit elkaar moeten. Het is een rare gewaarwording. Ik ken haar niet en zij mij niet, maar ik voel me moeiteloos geaccepteerd. Het is een heel warm en welkom gevoel. Dat voor mij gepaard gaat met een gevoel van gemis. En verdriet. Zij voelt het ook. Onze handen raken elkaar. Een korte kneep en weer los.
Blijkbaar zijn we allebei slecht in huilen en doen we net of dat we last hebben van de uien die we snijden.
Vanuit de kamer achter ons hoor ik mijn naam of iets wat er op lijkt.
Amanda of Amma.
We horen het allebei.
We draaien ons tegelijkertijd om.
Boudewijn heeft een fototoestel in zijn handen. Ik merk nog dat ik dat gek vind..
*FLITS*
Wie maakt er in godsnaam in deze tijd een foto met een fototoestel met een flitser.. ”
Ik word wakker in mijn eigen bed.
Mijn kussen is nat. Blijkbaar heb ik gehuild in mijn slaap.
Wat was dit?
Ik heb écht nog nóóit gedroomd van mijn biologische moeder.
Dat klinkt misschien gek voor iemand die haar meeste tijd besteed aan het verbinden van geadopteerden en hun biologische familie.
Dit is de allereerste keer. En zo levendig gedroomd ook.
Zelfs nu ik dit zo typ kan ik de warmte nog voelen, de geur nog ruiken en ik zou die energie nu nog kunnen herkennen alsof ze echt net naast me stond.
Een hele kleine kans dat wat ik droomde nog ooit écht gaat gebeuren.
De kans is groter dat ik niet haar hand ooit zal vast houden maar dat ik mijn hand in de aarde steek waaronder ze begraven ligt.
Het allergrootst is de kans dat niets van bovenstaande zal gebeuren en dat ik haar alleen weet te vinden in het gedeelte tussen waken en slapen.
En in de tussentijd blijft er toch een beetje hoop.
Ik wist niet dat ik hem had. Die verdomde hoop.
Ik dacht dat het een afgesloten stuk in het boek was.
Misschien doet die hoop wel wonderen
Amanda